Over normaliteit en andere afwijkingen van Paul Verhaeghe, wat een prettig boekje! Ik las het in twee dagen uit, moest soms lachen, en knikte vaak instemmend.
Wat is de kernboodschap en wat kunnen we hiermee in ons dagelijks leven? Verhaeghe wil ons het volgende laten zien: “Het denken over de mens wordt een denken in termen van aandoeningen. Steeds meer gedrag krijgt een pathologisch etiket. Want zodra gekte een naam heeft, is het weer gewoon.”
Foucault: de disciplinering van gekke mensen
De belangrijkste inspiratiebron voor het boek is de Franse filosoof Foucault (1926 – 1984). Foucault vroeg zich af hoe we omgaan met zaken die ons beangstigen, waaronder ‘waanzin’. Het antwoord ligt voor de hand: die zaken willen we controleren, door macht uit te oefenen. ‘Gekke mensen’ beangstigen ons, want ze tonen ons het gekke in de mens, misschien wel in onszelf. De psychiatrie was er van oudsher om de ‘gekke mensen’ weer normaal te maken; goede burgers.
DSM: over het afwijken van de norm
De aanpak was in eerste instantie wat onwetenschappelijk en de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM) moest daar verandering in brengen. De DSM is het handboek van (onder andere) psychologen en psychiaters. Het streven was om alle psychische ziektes heel precies in kaart te brengen, om deze vervolgens te kunnen gaan genezen. Tot op de dag van vandaag bleek dat onbegonnen werk. De DSM gebruikt dan ook niet voor niets het woord ‘disorders‘ in plaats van ‘ilnesses‘ in de titel. We hebben het over stoornissen (afwijkingen van een norm), niet over ziektes met een duidelijke biologische oorsprong, zoals keelpijn. En die norm… die wordt bepaald door de tijdsgeest. Het is de tijdsgeest die bepaalt wanneer een kind ‘te druk’ is.
De tijdsgeest: werk en maak goede keuzes
Verhaeghe omschrijft de tijdsgeest ongeveer zo: werk is erg belangrijk geworden voor onze identiteit en het moeten werken hebben we verinnerlijkt, waar het eerst nog moest ‘voor God’. Nu moeten we van onszelf hard werken, omdat we zo iemand worden – een waardevol gerespecteerd iemand.
Ook heerst er een hardnekkig geloof in maakbaarheid, wat ertoe leidt dat opvallend veel mensen zich een ‘loser’ voelen. Geluk, succes, de liefde… het zou allemaal maakbaar moeten zijn. Gewoon goed je best doen.
De tijdsgeest is als het water waar vissen in zwemmen. En dan bedoel ik vissen die zich niet bewust zijn van het water waar ze in zwemmen. Ze nemen het voor lief en richten zich op praktischer zaken: waar is er eten, waar zijn er leuke andere visjes? Of het water vies is, dat nemen ze voor lief.
Welke norm vloeit voort uit de tijdsgeest? Dat uit zich in een ideaaltype: een man of vrouw die succesvol, energiek en gelukkig is. Hij of zij heeft een goede baan, werkt hard, heeft leuke hobby’s, een bijzondere liefdesrelatie, kinderen, een fijn huis…
De schrijver maakt een interessante stap. De tijdsgeest ziet hij nogmaals als het water waar vissen in zwemmen, zonder dat de vissen zich bewust zijn van het water. Het is de omgeving waar wij ons in hullen. Maar wanneer iemand een burn-out krijgt door te hard werken, gevoed door de tijdsgeest die van jongs af aan is aangeleerd en verinnerlijkt, dan zeggen we dat iemand ‘verkeerde keuzes heeft gemaakt’; je hebt je werk te belangrijk gemaakt. Niet werken, maar zelfzorg wordt vervolgens een plicht. Wederom ligt de schuld bij het individu, die goede, andere keuzes moet maken. What about the water?
De DSM als normbepaler
Terug naar de DSM. Met elke nieuwe editie groeide het aantal ‘stoornissen’ en dus ook het aantal gediagnosticeerden. Wanneer we van dichtbij naar die stoornissen kijken, dan ontdekken we dat stoornissen afvinklijstjes zijn met een aantal emoties en gedragingen die te veel of te weinig voorkomen (volgens een bepaalde norm). In vergaderingen wordt bepaald welke vinkjes er behoren te staan en hoeveel er afgevinkt moeten worden. Bij zo’n vinkje staan formuleringen als ‘Inadequate, intense woede of moeilijkheid om kwaadheid te beheersen’. Verhaeghe vraagt terecht: “wanneer is woede inadequaat, en hoe intens moet woede zijn om intens te zijn?” (p. 44). Dat mag de behandelaar uitzoeken.
Volgens Verhaeghe is de DSM nog altijd een middel waarmee disciplinering mogelijk wordt gemaakt. Een persoon vertoont ‘abnormaal gedrag’, en daar kan altijd wel een afvinklijstje bij passen. Nu hebben we een stoornis ‘gevonden’ (uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat behandelaren vaak op verschillende stoornissen uitkomen), zonder enige (biologische) ziektebasis, maar we weten nu wel dat iemand ‘abnormaal’ is. De behandeling is – en het is voor psychologen en psychiaters misschien vervelend om het zo te formuleren – gericht op socialisatie en disciplinering; weer normaal doen en normaal denken. Dit is ook het geval bij de Cognitieve Gedragstherapie (CGT): normaal leren denken, op basis van wat de behandelaar of de norm aanreikt als normaal.
Verhaeghe is kritisch, scherp, en dat mag. Na het lezen van het boek vraag ik me wel af wat we hier als ‘onafhankelijke’ lezer mee kunnen. Dat is mijns inziens gelegen in het volgende:
- Besef dat de DSM (waarin ook depressie, ADHD, autisme en andere ‘stoornissen’ worden beschreven) zeer beperkt is. Het risico is dat mensen die op zoek zijn naar hun identiteit zich vastgrijpen aan een van de ‘stoornissen’ en hun identiteit daarmee inkleuren; dat is zonde, want mensen zijn veel meer dan dat.
- Het inzicht dat een stoornis een afwijking is van de hedendaagse norm, is ook een belangrijke. Volgens sommigen ben jij (en niet alleen jij, hoogleraar psychiatrie Damiaan Denys vertelde in een interview met NRC: 42% van de Nederlanders voldoet aan de criteria van een psychische of psychiatrische stoornis) abnormaal. Dat is een mening.
- We kunnen onze aandacht richten op het water waar we in zwemmen: is dat water wel schoon? Concreet heb ik het dan over de verinnerlijkte plicht tot hard werken (ook al zou dat vandaag de dag niet meer hoeven, er is genoeg welvaart), het hardnekkige geloof in maakbaarheid van geluk en succes, individualisering, en hoe kapitalisme en consumentisme zorgwekkend veel domeinen betreden en beroven van bezieling en diepgang.
Een kritische kijk brengt ons verder. Natuurlijk zijn er vele nuanceringen denkbaar. Psychologen en psychiaters zijn veelal authentieke individuen die er alles aan doen om hun cliënten zo goed mogelijk te ondersteunen. Met dit stuk richt ik me tot de grotere machine waarin mensenwerk haar thuis vindt.
Conclusie
Wanneer er in een handboek staat dat jij ‘abnormaal’ bent, dan wil dat nog niet zeggen dat dat feitelijk zo is. Tegenwoordig wijzen we zo veel zaken aan als abnormaal, dat Verhaeghe koos voor de titel Over normaliteit en andere afwijkingen. Wees getroost, als jij te veel of te weinig van iets bent, dan is dat normaal, en je hoeft geen psychofarmaca te slikken om wat minder of wat meer daarvan te zijn. Natuurlijk zijn er uitzonderingen, maar we zijn een heel eind doorgeschoten.
Hoe zit het met dat water waar we in zwemmen? Hoe heb je de boodschappen van dat water van jongs af aan verinnerlijkt, waarna je ze als rechter van jezelf bent gaan naleven? Misschien is het niet jouw schuld dat dat zo gegaan is? Misschien mogen we onze aandacht nu richten op het sociale: de invloed van onze familie, vrienden en collega’s, de invloed van de tijdsgeest.
Dit boek is een uiting van het feit dat onze tijdsgeest aan het veranderen is. Het verlangen naar rust, vertraging en zingeving laat van zich horen en toont zichzelf in vele gedaantes. Dat schone water, waar kun jij dat vinden?